Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	sixty-eight (68)	achtenzestig
	sixty-two (62)	tweeënzestig
	sixty-three (63)	drieënzestig
	sixty-four (64)	vierenzestig
	sixty-five (65)	vijfenzestig
	sixty-nine (69)	negenenzestig
	sixty thousand (60,000)	zestigduizend
	sixty-seven (67)	zevenenzestig
	the chocolate	de chocolade
	six hundred and sixty (660)	zeshonderdzestig
	chocolate milk	chocolademelk
	the largest city	de grootste stad
	the chocolate egg	het chocolade ei
	You’re the biggest.	Jij bent de grootste.
	I arrived last.	Ik kwam als laatste aan.
	Tom doesn’t eat chocolate.	Tom eet geen chocolade.
	Tom isn’t going to buy a new car.	Tom gaat geen nieuwe auto kopen.
	I will have the last word.	Ik zal het laatste woord hebben.
	That’s the last thing we need.	Dat is het laatste dat we nodig hebben.
	I’ve made a lot of new friends.	Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.