Ze verkopen meubels.
Ze heeft hem gebeten.
Sami draagt een tulband.
Deze vergadering is saai.
Wie heeft pizza besteld?
Wie bestelde deze pizza?
Eet je graag knoflook?
Kennen jullie dit woord?
Hij heeft een bier besteld.
Laten we het proberen.
Het gras in de tuin is groen.
Hoe laat is het ontbijt?
Het was koud, snerpend koud.
We kunnen niet weer falen.
De vacature staat open.
Waar kennen we elkaar van?
Mag ik het menu, alstublieft
Mogen we de wijnkaart zien?
Ik heb een onderkin.
Ik heb een paraplu nodig.