Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
A one-way ticket, please.

Enkele reis, graag.

a particular neighbourhood

een bepaalde wijk

a paw

een poot

a pebble

een steentje

a person of flesh and blood

een mens van vlees en bloed

a personality

een persoonlijkheid

a pharaoh

een farao

a phoenix

een feniks

a piece of cake

een fluitje van een cent

a piece of chalk

een stukje krijt

a piercing scream

een doordringende gil

A pile-up happened during rush hour.

Een kettingbotsing gebeurde tijdens de spits.

A pinstripe is a classic pattern.

Een krijtstreep is een klassiek patroon.

a plague

een plaag

a plaintiff

een eiser

a plate

een bord

a plea

een pleidooi

a pleasant holiday

een deugddoende vakantie

a point of contact

een aanspreekpunt

a poisonous comb

een giftige kam

a poisonous snake

een gifslang

a poke

een por

A pole is a stick used to jump over objects.

Een polsstok is een stok die gebruikt wordt om over objecten te springen.

A poll showed that 79% felt themselves hampered in their right to vote.

Uit een poll blijkt dat 79% zich belemmerd voelde in zijn stemrecht.

a positive attitude

een positieve ingesteldheid

a postcard and memories

een ansicht en herinneringen

a postposition

een achterzetsel

a powder keg

een kruitvat

a powder puff

een poederdons

a preventive measure

een preventieve maatregel

a prison sentence

een gevangenisstraf

a prison sentence

een celstraf

a prison sentence of between 2 and 3 years

een gevangenisstraf tussen 2 en 3 jaar

a pro-active approach

een pro-actieve aanpak

a problem

een euvel

a promise

een belofte