Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (675) B (1039) C (170) D (3701) E (1153) F (186) G (844) H (2047) I (1131) J (256) K (711) L (427) M (662) N (378) O (752) P (490) Q (2) R (354) S (1031) T (1023) U (180) V (1190) W (978) X (3) Y (88) Z (839)

Dutch	English	Learn
het noodgeval	the emergency	Learn
het noodnummer	the emergency number	Learn
het noorden	the north	Learn
het noorden van Israël	the north of Israel	Learn
het noorden van Oekraïne	the north of Ukraine	Learn
het notitieboek	the notebook	Learn
het nummer	the number	Learn
het officiële startschot	the official starting gun	Learn
het ogenblik	the moment	Learn
het omslag	the cover	Learn
het onaffe land	the unfinished country	Learn
het onderdeel	the part	Learn
het onderhemd	the undershirt	Learn
het onderscheid	the distinction	Learn
Het onderscheid is niet altijd precies.	The distinction is not always precise.	Learn
het onderwerp	the subject	Learn
het onderwerp	the topic	Learn
het onderwijs	the education	Learn
het onderzoek	the examination	Learn
het ondeugd	the rascal	Learn
het ongemak	the inconvenience	Learn
het ongeval	the accident	Learn
het ontbijt	the breakfast	Learn
Het ontbijt is gereed.	Breakfast is ready.	Learn
Het ontplofte met een luide knal.	It exploded with a loud noise.	Learn
het ontslag	the resignation	Learn
het onweer	the thunderstorm	Learn
het oog	the eye	Learn
het oor	the ear	Learn
het oordeel van de jury	the verdict of the jury	Learn
Het oordeel van de rechter is definitief.	The judge’s decision is final.	Learn
het oorsuizen	the ringing ears; the tinnitus	Learn
het oosten	the east	Learn
het openbaar ministerie	the public prosecutor’s office	Learn
het openbaar vervoer	the public transport	Learn
Het opstellen, documenteren en onderhouden van ontwikkelprocessen.	Preparing, documenting and maintaining development processes.	Learn