Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	This isn’t my umbrella.	Het is niet mijn paraplu.
	But that doesn’t bother him one bit.	Maar dat zit hem niet dwars.
	Does your house have a basement?	Heeft jouw huis een kelder?
	It happened by accident.	Dit is toevallig gebeurd.
	This is what he was looking for tonight.	Dit is wat hij zocht vanavond.
	Is that what happened with Tom?	Is dat wat er met Tom is gebeurd?
	I can’t drink wine anymore.	Ik kan geen wijn meer drinken.
	Tom forgot his umbrella.	Tom is zijn paraplu vergeten.
	This has been on my mind for a long time.	Dit zit me al een hele tijd dwars.
	When does the performance begin?	Wanneer begint het optreden?
	I wonder whether Tom is honest.	Ik vraag me af of Tom eerlijk is.
	I know it’s their good right	ik weet wel het is hun goeie recht
	I can’t find my umbrella.	Ik kan mijn paraplu niet vinden.
	That’s the best for the both of us.	Dat is het beste voor ons allebei.
	Yanni told Skura everything.	Yanni heeft Skura alles verteld.
	Yanni has a map on his phone.	Yanni heeft een kaart op zijn telefoon.
	Please tell me what to do.	Vertel me alsjeblieft wat ik moet doen.
	Did Tom tell you about his parents?	Heeft Tom je over zijn ouders verteld?
	“Well, that is also a great pleasure!”, said the hen	“Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
	Tom has to tell Mary what happened.	Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.