Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Your team is better than ours.	Jouw team is beter dan het onze.
	How do I find out what I can really do?	Hoe kom ik erachter wat ik echt kan doen?
	It is terrible!	Het is verschrikkelijk!
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	Tom is drinking.	Tom drinkt.
	He drinks milk.	Hij drinkt melk.
	Is all of this money yours?	Is al dit geld van jou?
	What are their policies?	Wat is hun beleid?
	you drink water	jij drinkt water
	How does one make bread?	Hoe maakt men brood?
	She drinks coffee.	Zij drinkt koffie.
	Yanni is a friend.	Yanni is een vriend.
	Where was Tom born?	Waar is Tom geboren?
	Tom doesn’t drink anymore.	Tom drinkt niet meer.
	It still hurts.	Het doet nog steeds pijn.
	It’s a good policy.	Het is een goed beleid.
	Yanni is drinking green tea.	Yanni drinkt groene thee.
	This is all that remained for me.	Dit is al wat er bleef voor mij.
	Yanni needs a new bed.	Yanni heeft een nieuw bed nodig.
	Do you know how long the trip takes?	Weet u hoe lang het rijden is?