Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	When will this bus arrive in Brussels?	Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
	Yanni has a map on his phone.	Yanni heeft een kaart op zijn telefoon.
	When does the bus for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?
	That’s not something anyone can do.	Dat is niet iets wat eender wie kan doen.
	When will this train arrive in Brussels?	Wanneer komt deze trein aan in Brussel?
	When does the train for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de trein naar Brussel?
	He gets his hair cut once a month.	Hij laat zijn haar eens per maand knippen.
	Tom lives near the airport.	Tom woont vlak bij de luchthaven.
	It won’t be easy for you.	Het zal niet gemakkelijk zijn voor jou.
	I’m pretty sure that this is Tom’s umbrella.	Ik ben er vrij zeker van dat dit de paraplu van Tom is.
	The capital of the United Kingdom is London.	De hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk is Londen.
	London is the capital of the United Kingdom.	Londen is de hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk.
	If you will be hard on yourself, life will be easy on you.	Als je hard voor jezelf bent, zal het leven gemakkelijk voor je zijn.
	let go	laat los
	Don’t let go.	Laat niet los!
	It is really so.	Het is heus zo.
	Tom wants revenge.	Tom wil wraak.
	is falling apart	valt uit elkaar
	What’s wrong?	Wat zit je dwars?
	What’s tormenting you?	Wat zit je dwars?