Understand spoken Dutch

Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I don’t think Tom would ever say something like that. Ik denk niet dat Tom ooit iets zoals dat zou zeggen.
Please clean my room. Kunt u mijn kamer schoonmaken.
You need to clean the bathroom. Je moet de badkamer schoonmaken.
I understand a little French, but I can’t speak it. Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.
They live in the United Kingdom. Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches. Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
We live on Earth. We wonen op aarde.
to have an opinion een mening hebben
Can you recommend a café? Kun je een café aanbevelen?
Will you use this? Ga jij dit gebruiken?
saw the tall trees still standing de hoge bomen nog zag staan
What do you want to do on Monday? Wat wil je doen op maandag?
I’m scared of being alone. Ik ben bang om alleen te zijn.
to make an effort een inspanningen doen
Can I use your phone? Mag ik uw telefoon gebruiken?
I don’t want to be alone with Tom. Ik wil niet alleen blijven met Tom.
You can use my car, if you want to. Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
She does not want to be dependent on her parents. Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
You shouldn’t depend on others too much. U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
I don’t think anyone would want to read this book a second time. Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.