Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I can recommend this book to you.	Ik kan je dit boek aanbevelen.
	That’s the last thing we need.	Dat is het laatste dat we nodig hebben.
	Can you recommend a restaurant?	Kun je een restaurant aanbevelen?
	People can’t live without water.	Mensen kunnen niet leven zonder water.
	Can you recommend a good restaurant?	Kun je een goed restaurant aanbevelen?
	Even if I wanted to, I couldn’t do that.	Zelfs als ik het zou willen, zou ik dat niet kunnen doen.
	to know (a fact, long form)	te weten
	Tom wanted to get back home.	Tom wilde naar huis komen.
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	Now, that we will soon find out!	Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!
	to stand (long form)	te staan
	to buy (long form)	te kopen
	to get (long form)	te krijgen
	to speak French	Frans spreken
	I’d like to buy one of those.	Ik wil een van deze kopen.
	Where can I buy eggs?	Waar kan ik eieren kopen?
	We need to buy something for Tom.	We moeten iets kopen voor Tom.
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.
	Tom isn’t going to buy a new car.	Tom gaat geen nieuwe auto kopen.