Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to dress (oneself)	zich aankleden
	Tom ate a salad.	Tom at een slaatje.
	After the fire, there was a lot of ash.	Na de brand was er veel as.
	We’re amateurs.	We zijn amateurs.
	I hugged her.	Ik omhelsde haar.
	Are wasps poisonous?	Zijn wespen giftig?
	Tom was homesick.	Tom kreeg heimwee.
	First come, first served.	Wie eerst komt, eerst maalt.
	Mars has two moons.	Mars heeft twee manen.
	The bullet hit the target.	De kogel trof het doel.
	I’m fed up with your attitude.	Ik ben jouw houding zat.
	upload a file	upload een bestand
	The horse is jumping.	Het paard springt.
	sounds certainly	klinkt het stellig
	The number of subscriptions for mobile banking via smartphone or tablet, almost tripled to 1,039 million.	Het aantal abonnementen voor mobiel bankieren, via smartphone of tablet, verdrievoudigde bijna tot 1,039 miljoen.
	we are not stupid	wij zijn heus niet stom
	born and raised	geboren en getogen
	I put it together.	Ik steek het in elkaar.
	Ron swallowed with difficulty.	Ron slikte moeizaam.
	Listen to the sentence.	Luister naar de zin.