Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	We’re homeless.	We zijn dakloos.
	to drag (long form)	te verslepen
	to crucify (long form)	te kruisigen
	That was a lie.	Dat was gelogen.
	Push the red button.	Druk op de rode knop.
	to confuse (long form)	te verwarren
	she passed	ze is geslaagd
	It’s a no-brainer.	Het is een makkie.
	Is there something you’re hiding?	Verberg je iets?
	I’m yawning because I’m tired.	Ik gaap want ik ben moe.
	to itch	te kriebelen
	I turned off the radio.	Ik zette de radio uit.
	be jealous of	jaloers zijn op
	to blame (long form)	te verwijten
	weighed and considered	gewikt en gewogen
	You are famous.	Jij bent beroemd.
	Where can I pray?	Waar kan ik bidden?
	flatly refused	botweg geweigerd
	It turned its head to put it under his wings; but at the same moment there was a terribly big dog close to the duckling.	Het draaide zijn kop om, om hem onder de vleugels te steken; maar op hetzelfde ogenblik stond er een vreselijk grote hond dicht bij het eendje.
	to attend class	de les bijwonen