Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She wants to switch.	Zij wil schakelen.
	to be familiar with	vertrouwd zijn met
	Do you have cigarettes?	Heb je sigaretten?
	I will stay for four nights.	Ik blijf vier nachten.
	I think a quarter of an hour.	Ik denk een kwartier.
	How do you keep costs down?	Hoe houd je de kosten laag?
	Bend your neck and say: Quack!	Buig je hals nu en zeg: Kwak!
	I have a stomach ache.	Ik heb buikpijn.
	He has a gun.	Hij heeft een pistool.
	The goal is purely profit.	Het doel is louter winst.
	What do you think of this shirt?	Wat vind je van dit shirt?
	There’s a hole in your shirt.	Er zit een gat in je shirt.
	Which one is cheaper?	Welke is goedkoper?
	She couldn’t squat for long.	Ze kon niet lang hurken.
	Yanni needs to do this slowly.	Yanni moet dit traag doen.
	Do you want a fresh towel?	Wil je een verse handdoek?
	we are wise	we zijn verstandig
	Are you still overweight?	Ben je nog steeds te zwaar?
	Owls hunt at night.	De uilen jagen ’s nachts.
	to answer (long form)	te beantwoorden