Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He has big ears.	Hij heeft grote oren.
	I’m curious.	Ik ben benieuwd.
	Tom hates shaving.	Tom haat scheren.
	I play the trumpet.	Ik speel trompet.
	The shoe pinches.	Het knelt de schoen.
	to protect (long form)	te beschermen
	Oh, how it shone, how it burnt!	O, wat glom, wat brandde dit!
	He clenched his fist.	Hij balde zijn vuist.
	I need to shave.	Ik moet me scheren.
	accept each other	aanvaard elkaar
	I mean it only for your own good.	Ik meen het goed met je!
	You’re unemployed.	Je bent werkloos.
	That’s a promise.	Dat is een belofte.
	Is that a crime?	Is dat een misdaad?
	Their target is profit.	Hun mikpunt is winst.
	Are these edible?	Zijn deze eetbaar?
	to improve (long form)	te bevorderen
	He has pimples.	Hij heeft puisten.
	Sometimes the shoe pinches.	Soms knelt de schoen.
	They’re playing in the yard.	Ze spelen in het erf.