Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to sell (long form)	te verkopen
	She bought a chicken.	Ze kocht een kip.
	Winter came.	Het werd winter.
	Can Tom hear us?	Kan Tom ons horen?
	I’m very sleepy.	Ik heb veel slaap.
	There’s no proof.	Er is geen bewijs.
	I need your help. (formal)	Ik heb uw hulp nodig.
	I need your help. (informal)	Ik heb je hulp nodig.
	Do you know Tom by any chance?	Ken je Tom toevallig?
	No, I don’t know the lesson.	Nee, ik ken de les niet.
	Who are you afraid of?	Voor wie ben je bang?
	Tom bought a dog.	Tom kocht een hond.
	to tell (long form)	te vertellen
	Tom needs help.	Tom heeft hulp nodig.
	I can’t hear you.	Ik kan je niet horen.
	I’m not scared of anything.	Ik ben van niets bang.
	I really liked Tom.	Ik vond Tom heel leuk.
	What’s in this box?	Wat zit er in deze doos?
	Do you need our help?	Heb je onze hulp nodig?
	Tom found his phone.	Tom vond zijn telefoon.