Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	That’s an order.	Dat is een bevel.
	I am sure.	Ik weet het zeker.
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.
	Maths is fun.	Wiskunde is leuk.
	I’ll bring wine.	Ik zal wijn brengen.
	Can I see in the kitchen?	Mag ik de keuken zien?
	What time does it close?	Hoe laat gaat het dicht?
	Maths is hard.	Wiskunde is moeilijk.
	I like maths.	Ik vind wiskunde leuk.
	Why were you late for class?	Waarom was je te laat in de les?
	the new time, just what you say	de nieuwe tijd, net wat u zegt
	My mother is in the kitchen.	Mijn moeder staat in de keuken.
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	I’m going to attend the meeting.	Ik ga naar de vergadering.
	Why do you need matches?	Waarom heb je lucifers nodig?
	Yanni too has a wife and child.	Ook Yanni heeft een vrouw en kind.
	He ordered me to stand up.	Hij gaf me het bevel om op te staan.
	I had no idea that Mary was your wife.	Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
	The meeting took place yesterday.	De vergadering was gisteren.
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.