Verbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You must tell me. (you plural)	Jullie moeten het me vertellen.
	Tom was born three months after Mary.	Tom is drie maanden na Mary geboren.
	We need to sell our farm.	We moeten onze boerderij verkopen.
	I found the book by chance.	Ik heb toevallig het boek gevonden.
	We didn’t find anything to eat.	We hebben niets gevonden om te eten.
	Tom doesn’t want to sell his farm.	Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
	It felt like a heart attack.	Het voelde als een hartaanval.
	Can you tell us more about your company?	Kan je ons meer vertellen over je bedrijf?
	I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one.	Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
	Am I fat?	Ben ik dik?
	I drink	ik drink
	Wait a second.	Wacht even.
	Wait a minute!	Wacht eens!
	I’m finished.	Ik ben klaar.
	What are you drinking?	Wat drink je?
	You look good!	Wat zie jij er goed uit!
	Am I wrong?	Heb ik het fout?
	to make a mistake	een fout maken
	to make mistakes	fouten maken
	I am hungry.	Ik heb honger.