"to" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The student left without saying anything.	De student vertrok zonder iets te zeggen.
	She is confident that she will pass the tests.	Ze is er zeker van in de toetsen te zullen slagen.
	“Now I am almost getting bored!” and she sat down on it again.	“Nu begint het mij haast te vervelen!” en zij ging er weer op zitten.
	During driving lessons, he learned to maintain the correct distance to the vehicle in front.	Tijdens de rijles leerde hij de juiste volgafstand tot zijn voorligger te behouden.
	In this foreign country, people at the bus stop were calmly waiting for the bus, sitting on their haunches.	In dit vreemde land zaten de mensen op de bushalte rustig op hun hurken op de bus te wachten.
	to wipe (long form)	te vegen
	to express (long form)	te uiten
	to hatch; to forge (long form)	te smeden
	to breed (long form)	te fokken
	to blow (long form)	te blazen
	to feed (long form)	te voeden
	to wish (long form)	te wensen
	to glue (long form)	te lijmen
	to kiss (long form)	te zoenen
	to thank (long form)	te danken
	to pour (long form)	te gieten
	to open (long form)	te openen
	to notice (long form)	te merken
	to throw (long form)	te gooien
	to row (long form)	te roeien