zij
Zij bouwt bruggen.
Zij draagt een bril.
Zij ging op een trede van het bordes op de binnenplaats zitten.
Zij haalde er een uit!
zij had immers geen enkel doosje lucifers verkocht en bracht geen cent mee
Zij had prachtige foto’s getrokken van de dieren in de dierentuin.
Zij heeft kort haar.
Zij houdt van dieren.
zij is
Zij keek hem doordringend aan.
zij kon in de kamer zien
zij kookt
Zij kreeg eeuwige roem door haar werk.
Zij legde heerlijke eieren, en de vrouw had haar zo lief, alsof zij haar kind was.
Zij maakte ontbijt.
zij nam het kleine meisje op haar arm, en beiden vlogen in glans en vreugde hoog boven de aarde, oneindig hoog.
Zij poetst het huis elke week.
Zij stak nog een lucifertje aan.