Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Whose bike is this?	Van wie is deze fiets?
	Who is behind it?	Wie zit erachter?
	What if someone sees us?	Wat als iemand ons ziet?
	Are they still in Paris?	Zijn ze nog in Parijs?
	Each time you return.	Telkens kom je terug.
	They found out.	Ze kwamen erachter.
	his four-poster bed	zijn hemelbed
	That’s no problem.	Dat is geen probleem.
	That is no problem.	Dat is geen probleem.
	and they all said	en zij zeiden allemaal
	I take a bath every night.	Ik neem elke avond een bad.
	I am happy to go to Paris.	Ik ga graag naar Parijs.
	Each time he eats too much.	Telkens eet hij te veel.
	I am happy to be in Paris.	Ik ben blij dat ik in Parijs ben.
	When are you going to Paris?	Wanneer ga je naar Parijs?
	Nobody will know.	Niemand komt erachter.
	Can we sit by the window?	Kunnen we aan het raam zitten?
	I think this is my bicycle.	Ik denk dat dit mijn fiets is.
	What a beautiful garden.	Wat een prachtige tuin.
	It was a day full of misery.	Het was een dag vol ellende.