Understand spoken Dutch

Pronouns Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Tom has to tell Mary what happened. Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
I still don’t know how that happened. Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
He asked me whether I could do him a favour. Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
Around noon, it started to rain. Omstreeks de middag begon het te regenen.
They plan to come around four o’clock. Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
Tom went to church with his parents every Sunday. Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
It was a princess who stood outside in front of the gate. Het was een prinses, die buiten voor de poort stond.
We must tell everybody what happened. We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
Certain rules are important in this project. Bepaalde regels zijn belangrijk in dit project.
He always says “Hello” when I see him. Telkens als ik hem zie, zegt hij “Goeiedag!”.
I am going to the library to read books. Ik ga naar de bibliotheek om boeken te lezen.
He was born around 1980. Hij werd geboren omstreeks 1980.
We have lunch at around three o’clock in the afternoon. Omstreeks drie uur in de middag gaan we lunchen.
This library has a lot of books, and I read books. Deze bibliotheek heeft veel boeken en ik lees boeken.
You can trust him to keep his word. Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
We even have colour television. We hebben zelfs kleurentelevisie.
Why are you in the restaurant and not in the library? Waarom ben je in het restaurant en niet in de bibliotheek?
They should have told us that in advance. Ze hadden ons dat van tevoren moeten vertellen.
Why’s everyone whispering? Waarom is iedereen aan het fluisteren?
The next day it was beautiful, wonderful weather; the sun shone on all the green leaves. De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.