Understand spoken Dutch

Pronouns Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
You should’ve let me help you. Je had me je moeten laten helpen.
This is all that remained for me. Dit is al wat er bleef voor mij.
Do you know how long the trip takes? Weet u hoe lang het rijden is?
I hope you’re feeling fine. Ik hoop dat het goed met je gaat.
Tom would never let me do that. Tom zou me dat nooit laten doen.
Tom will never let me do that. Tom zal me dat nooit laten doen.
I know she’s feeling fine. Ik weet dat het goed met haar gaat.
Can you drive a car? Kun jij autorijden?
Just like everyone in the Netherlands. Net als iedereen in Nederland.
I speak French and a little bit of English. Ik spreek Frans en een beetje Engels.
I’ve been living in the Netherlands for three years. Ik woon al drie jaar in Nederland.
Do you know what time the train leaves? Weet jij hoe laat de trein vertrekt?
“Can you stop doing that?” said the mother. “Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
his telephone number zijn telefoonnummer
How often have you been in the Netherlands? Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
I’d like to live on a farm. Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
What’s your phone number? Wat is je telefoonnummer?
If today is Saturday, tomorrow is Sunday. Als het vandaag zaterdag is, is het morgen zondag.
If today is Sunday, yesterday was Saturday. Als het vandaag zondag is, was het gisteren zaterdag.
but he felt something towards them as he had never felt for anything else maar toch liep het er hoog mee, zoals het nog nooit ergens mee gedaan had