Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I put it in the drawer.	Ik doe het in de la.
	They wanted me.	Ze wilden me.
	I need ice.	Ik heb ijs nodig.
	This sentence is good.	Deze zin is goed.
	What is the date?	Wat is de datum?
	Leave me in peace.	Laat me met rust.
	Leave me alone.	Laat me met rust.
	Which sentence is wrong?	Welke zin is fout?
	My child is ill.	Mijn kind is ziek.
	Do you have a safe?	Heeft u een kluis?
	Do you like the city?	Bevalt de stad u?
	Everybody will be going.	Iedereen gaat.
	Have you got a beard already?	Heb je al een baard?
	We need to get out of here now.	We moeten hier nu weg.
	How do you like it?	Hoe bevalt het je?
	I need some soap.	Ik heb wat zeep nodig.
	Everybody stayed.	Iedereen bleef.
	He has a beard.	Hij heeft een baard.
	I do not believe it.	Ik geloof het niet.
	How’s the job?	Hoe bevalt je baan?