Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?
	a lot like each other	veel op elkaar
	you were	jij was
	you are	jij bent
	you have to	jij moet
	I have a book.	Ik heb een boek.
	That was my job.	Dat was mijn werk.
	They are not so good at their job.	Ze zijn niet zo goed in hun werk.
	we are	wij zijn
	we were	wij waren
	we have	wij hebben
	twenty-one (21)	eenentwintig
	I’m 25.	Ik ben 25.
	I think so.	Ik denk het.
	I don’t think so.	Ik denk het niet.
	This is my mother.	Dit is mijn moeder.
	What did you think of the book?	Wat denk je van dit boek?
	It’s ten past eight.	Het is tien over acht.
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	I’m eighteen.	Ik ben achttien jaar.