Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What did you say?	Wat zei je?
	my children	mijn kinderen
	How should I know?	Weet ik veel!
	I don’t know.	Ik weet het niet.
	Yanni doesn’t know.	Yanni weet het niet.
	What is there to do?	Wat is er te doen?
	There was a lot to do.	Er was veel te doen.
	one hundred and one (101)	honderdeen
	two hundred and one (201 )	tweehonderdeen
	They already have one.	Ze hebben er al een.
	anyone else	wie ook
	Who knows.	Wie weet.
	Who is it?	Wie is het?
	you are (formal)	u bent
	if you are good	als je goed bent
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?
	against which	waartegen
	How’s it going?	Hoe gaat het?
	How are you?	Hoe gaat het met je?
	Have you been well?	Gaat het goed met je?