Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She responded angrily.	Ze reageerde toornig.
	he felt behind him	hij tastte achter zich
	She gave a bone to the dog.	Ze gaf een been aan de hond.
	a sick feeling in his stomach	een wee gevoel in zijn maag
	He looked depressed.	Hij oogde neerslachtig.
	Tom won’t mind.	Dat zal Tom niet storen.
	She speaks rather quickly.	Ze spreekt eerder snel.
	I see steam from the kettle.	Ik zie stoom uit de ketel.
	I study mathematics.	Ik studeer wiskunde.
	I won fair and square.	Ik won eerlijk en vierkant.
	their final exam	hun laatste tentamen
	this e-mail	dit e-mailadres
	You’re not happy?	Ben je niet tevreden?
	And it’s nearby here.	En het is hier vlakbij.
	We will fill them out straight away	Wij vullen ze direct in
	cleared his throat	schraapte zijn keel
	let her finish raging	laat ze maar uitrazen
	that frustrates me	dat frustreert mij
	I weigh 65 kilos.	Ik weeg 65 kilo.
	They nodded in agreement.	Ze knikten instemmend.