Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I need insulin.	Ik heb insuline nodig.
	She woke up angry.	Ze werd toornig wakker.
	We have good neighborhoods.	Wij hebben goede wijken.
	Can you make a reservation?	Kan men reserveren?
	I survived.	Ik heb het overleefd.
	I like your tie.	Ik hou van je stropdas.
	I need some shampoo.	Ik heb wat shampoo nodig.
	Peter interrupted him.	Pieter viel hem in de rede.
	I have worked with the cash register.	Ik heb met de kassa gewerkt.
	He has a body piercing.	Hij heeft een piercing.
	I haven’t done anything wrong.	Ik heb niks verkeerd gedaan.
	I need some tampons.	Ik heb wat tampons nodig.
	“That’s not possible,“ said the duckling’s mother; “It is not beautiful, but it has a good heart and swims just as good as the others, yes, I must say, even better.	“Dat gaat immers niet,” zei de moeder van het eendje; “het is wel niet mooi, maar het heeft een goed hart en zwemt even flink als al de anderen, ja, ik moet zeggen, nog beter.
	Did you see your attacker?	Hebt u uw belager gezien?
	Let’s get serious.	Laten we serieus worden.
	He never watches television.	Hij kijkt nooit televisie.
	her hairy face	haar behaarde gezicht
	He grabbed me by the collar.	Hij greep me bij mijn kraag.
	I love growing tomatoes.	Ik hou van tomaten kweken.
	This turkey tastes good.	Deze kalkoen smaakt goed.