Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	They almost never speak French.	Ze spreken vrijwel nooit Frans.
	I’ll call you later via the landline.	Ik bel je straks wel via de vaste lijn.
	I hope that I can see you at Christmas.	Ik hoop dat ik je zie met Kerstmis.
	It was the only thing I could do.	Het was het enige ding dat ik kon doen.
	I would like an apointment.	Ik wil graag een afspraak maken.
	She puts a lot of sugar in her coffee.	Ze doet veel suiker in haar koffie.
	Where do you live now?	Waar woon je tegenwoordig?
	We’ve lost a lot of customers.	We hebben veel klanten verloren.
	We didn’t do anything wrong.	We hebben niets verkeerd gedaan.
	I wonder whether Tom is alive.	Ik vraag me af of Tom nog leeft of niet.
	Would you go to Boston if you had the chance to?	Zou je naar Boston gaan als je de kans had?
	What kind of food do you not like?	Welk soort eten vind je niet lekker?
	Are your slippers worn out?	Zijn je pantoffels versleten?
	I leave the matter to your judgement.	Ik laat de zaak aan uw oordeel over.
	Everyone saw that I was embarrassed.	Iedereen zag dat ik voor schut stond.
	“You don’t understand me,” said the duckling.	«Je begrijpt mij niet!» zei het eendje.
	“She tried to warm herself,” said some.	«Zij heeft zich willen warmen!» zei men.
	The police seized his house.	De politie legde beslag op zijn huis.
	I would rather do management now.	Ik zou nu liever management doen.
	Why don’t we start without Tom?	Waarom beginnen we niet zonder Tom?