Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My mother is in the kitchen.	Mijn moeder staat in de keuken.
	Ask the tomcat about it.	Vraag er de kater maar eens naar.
	He ordered me to stand up.	Hij gaf me het bevel om op te staan.
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.
	How about a steam bath?	Wat denk je van een stoombad?
	My orders are to go with you.	Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
	What is your job within the company?	Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
	I’d like to live on a farm.	Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
	The teacher gave us a new assignment for math.	De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
	looking	op zoek
	to let (long form)	te laten
	on the open sea	in open zee
	to find (long form)	te vinden
	to win (long form)	te winnen
	in the winter	in de winter
	the days of the week	de dagen van de week
	to tell (long form)	te vertellen
	Tom bought this book for me.	Tom kocht dit boek voor ons.
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	What country is Tom in right now?	In welk land is Tom op dit moment?