Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	These are Tom’s.	Deze zijn van Tom.
	the legs of the table	de poten van de tafel
	How are you doing that with your hand?	Hoe doe je dat met je hand?
	Those children are also Tom’s.	Deze kinderen zijn ook van Tom.
	I did it for the money.	Ik deed het voor het geld.
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	just like	net als
	to eat (long form)	te eten
	to want (long form)	te willen
	with real people	met echte mensen
	I arrived last.	Ik kwam als laatste aan.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	People can’t live without water.	Mensen kunnen niet leven zonder water.
	to buy (long form)	te kopen
	to know (a fact, long form)	te weten
	the man in the street	de man in de straat
	For how many?	Voor hoeveel?
	I’d like to buy one of those.	Ik wil een van deze kopen.
	Tom wanted to get back home.	Tom wilde naar huis komen.