Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Look at that building.	Kijk naar dat gebouw.
	For how many?	Voor hoeveel?
	Is this a bad time?	Komt het nu slecht uit?
	Tom made tea for Mary.	Tom maakte thee voor Mary.
	A tea with milk, please.	Een thee met melk, alstublieft.
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.
	How do I find out what I can really do?	Hoe kom ik erachter wat ik echt kan doen?
	We have no one to help us.	We hebben niemand om ons te helpen.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	to go to bed	naar bed gaan
	to lie (long form)	te liggen
	to drive (long form)	te rijden
	My place or yours?	Bij mij thuis of bij jou?
	Is all of this money yours?	Is al dit geld van jou?
	to go on holiday	op vakantie gaan
	It depends on the company.	Het hangt van het bedrijf af.
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	Are you in favor of their policy?	Ben je voor hun beleid?
	the number one in the world	de nummer één van de wereld
	the number two in the world	de nummer twee van de wereld