Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Labour Day	Dag van de Arbeid
	the picture on the wall	het beeld op de muur
	Do you believe in love?	Geloof je in liefde?
	What’s in these boxes?	Wat zit er in deze dozen?
	a person of flesh and blood	een mens van vlees en bloed
	I’m just going to the toilet.	Ik ga even naar het toilet.
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?
	I’ve been worried about you.	Ik heb me zorgen om je gemaakt.
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	said the woman, looking around	zei de vrouw en keek in de rondte
	It could be any one of us.	Het kan eender wie van ons zijn.
	It was wonderful outside on the land.	Het was heerlijk buiten op het land.
	The children wanted to play with him	De kinderen wilden met hem spelen
	Your contact is in the address book.	Je contact staat in het adresboek.
	We happened to be on the same train.	We zaten toevallig in dezelfde trein.
	Tom and Mary live in the same city.	Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
	When will this bus arrive in Brussels?	Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
	Yanni has a map on his phone.	Yanni heeft een kaart op zijn telefoon.
	Tom and Mary live in the same state.	Tom en Mary wonen in dezelfde staat.
	How do I get to the airport?	Hoe kom ik bij de luchthaven?