Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I go on the Internet almost every day.	Ik ga vrijwel iedere dag op Internet.
	Did Tom tell you about his parents?	Heeft Tom je over zijn ouders verteld?
	But what did it see now in the clear water?	Maar wat zag het nu in het heldere water?
	A stray cat came into our garden.	Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
	They plan to come around four o’clock.	Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
	Tom went to church with his parents every Sunday.	Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.
	We have lunch at around three o’clock in the afternoon.	Omstreeks drie uur in de middag gaan we lunchen.
	The next day it was beautiful, wonderful weather; the sun shone on all the green leaves.	De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
	to fail (long form)	te falen
	to call (long form)	te bellen
	in the spring	in de lente
	in the evening	’s avonds
	to rain (long form)	te regenen
	to wait for	wachten op
	top left	linkerboven
	She sat on the bench.	Ze zat op de bank.
	Don’t touch me.	Blijf van me af.
	I like rice.	Ik hou van rijst.
	a leaf of a tree	een blad van een boom
	to understand (long form)	te begrijpen