Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?
	two o’clock	twee uur
	the work	het werk
	at work	op het werk
	the people	de mensen
	It’s eight o’clock.	Het is acht uur.
	That was my job.	Dat was mijn werk.
	from three o’clock to five o’clock	van drie uur tot vijf uur
	from two o’clock to eight o’clock	van twee uur tot acht uur
	What did you think of the book?	Wat denk je van dit boek?
	Yanni has some work to do.	Yanni heeft wat werk te doen.
	They are not so good at their job.	Ze zijn niet zo goed in hun werk.
	the car	de auto
	a new car	een nieuwe auto
	Tom has a car.	Tom heeft een auto.
	Tom needed something.	Tom had iets nodig.
	Tom needs something.	Tom heeft iets nodig.
	Yanni doesn’t have a car.	Yanni heeft geen auto.
	Yanni needs a car.	Yanni heeft een auto nodig.
	I need a new car.	Ik heb een nieuwe auto nodig.