Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yanni doesn’t know.	Yanni weet het niet.
	five hundred (500)	vijfhonderd
	one hundred and five (105)	honderdvijf
	one hundred and one (101)	honderdeen
	four hundred (400)	vierhonderd
	one hundred and four (104)	honderdvier
	four hundred and five (405)	vierhonderdvijf
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?
	Tom needed something.	Tom had iets nodig.
	Tom needs something.	Tom heeft iets nodig.
	the car	de auto
	a new car	een nieuwe auto
	Tom has a car.	Tom heeft een auto.
	Yanni doesn’t have a car.	Yanni heeft geen auto.
	Yanni needs a car.	Yanni heeft een auto nodig.
	I need a new car.	Ik heb een nieuwe auto nodig.
	thirteen (13)	dertien
	fourteen (14)	veertien
	fifteen (15)	vijftien
	one hundred and ten (110)	honderdtien