Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom is new.	Tom is nieuw.
	in my state	in mijn staat
	speaking	aan het woord
	a new house	een nieuw huis
	a new book	een nieuw boek
	the days of the week	de dagen van de week
	Yanni is happy with it.	Yanni er er blij mee.
	a new light	een nieuw licht
	This house is small.	Dit huis is klein.
	Yanni was not happy.	Yanni was niet blij.
	a small restaurant	een klein restaurant
	New Year’s Day	nieuwjaarsdag
	the son	de zoon
	my son	mijn zoon
	her son	haar zoon
	five plus one (5+1)	vijf plus één
	the middle	het midden
	the tall woman	de lange vrouw
	Tom was my son.	Tom was mijn zoon.
	I am back home.	Ik ben terug thuis.