Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a tall woman	een lange vrouw
	the education	het onderwijs
	home schooling	thuisonderwijs
	I’m going to the shop.	Ik ga naar de winkel heen.
	There’s not enough water.	Er is niet genoeg water.
	Where does this bus go?	Waar gaat deze bus heen?
	Four kids are enough.	Vier kinderen is genoeg.
	And so the duckling went away	En zo ging het eendje dan heen
	but no eggs came	maar er kwamen geen eieren
	the eyes	de ogen
	the language	de taal
	their eyes	hun ogen
	green eyes	groene ogen
	the ducks	de eenden
	That book is old.	Dat boek is oud.
	Put out the light.	Doe het licht uit.
	She’s eight years old.	Ze is acht jaar oud.
	duck eggs	eendeneieren
	These are Tom’s.	Deze zijn van Tom.
	fifty-six (56)	zesenvijftig