Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	grapefruit peel	grapefruit schil
	the misunderstanding	het misverstand
	the self-interest	het eigenbelang
	the garment	het kledingstuk
	But the poor duckling that had hatched last and looked so ugly was bitten, bumped and fooled by both the ducks and the chickens.	Maar het arme eendje, dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, werd gebeten, gestoten en voor de gek gehouden, en dat zowel door de eenden als door de kippen.
	The larks sang.	De leeuweriken zongen.
	I’m a vegetarian.	Ik ben vegetariër.
	a frugal sip of tea	een zuinig slokje thee
	They’re traitors.	Zij zijn verraders.
	victim reception	slachtofferonthaal
	an invitation	een uitnodiging
	She dances with passion.	Ze danst met hartstocht.
	a long, wooden spoon	een lange, houten lepel
	a mushroom	een paddenstoel
	a crane	een hijskraan
	The teacher was angry.	De leraar was toornig.
	to have an influence on	een invloed hebben op
	the faculty in question	de bewuste faculteit
	an admirer	een bewonderaar
	foods	voedingsmiddelen