Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the seed (in a competition)	het reekshoofd
	Do you have cauliflower?	Heb je bloemkool?
	The pussycat is a pet.	De poes is een huisdier.
	save beneficiary	bewaar begunstigde
	a well-known saying	een bekend gezegde
	I stir my own tea.	Ik roer mijn eigen thee.
	the jobs I have had	de jobs die ik heb gehad
	What is your postcode?	Wat is je postcode?
	a go-getter	een doorzetter
	such a treat	zo’n traktatie
	a drowning man	een drenkeling
	Listen to the sentence.	Luister naar de zin.
	baseball bats	honkbalknuppels
	the password	het wachtwoord
	She took one out!	Zij haalde er een uit!
	to establish a budget	een budget opmaken
	the housework	het huishouden
	She’s shaking her head.	Ze schudt haar hoofd.
	the implant	het implantaat
	People lived in villages.	Men leefde in dorpen.