Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	municipal authorities	gemeentebesturen
	a spectator	een toeschouwer
	a company	een onderneming
	Where did you buy that bag?	Waar heb je die tas gekocht?
	Can I book a table?	Kan ik een tafel boeken?
	Can I book a seat?	Kan ik een stoel boeken?
	a lot of travelling this month	veel gereis deze maand
	the alternative	het alternatief
	the muttering	het geroezemoes
	to have something mastered	iets onder de knie hebben
	the iron	het strijkijzer
	a curse	een vervloeking
	the patchwork	het lappendeken
	the deadly venom	het dodelijk venijn
	Owls are cute.	Uilen zijn schattig.
	the schampschot	het schampschot
	a shot	een schampschot
	a narrow stone staircase	een smalle stenen trap
	There were a lot of flies.	Er waren veel vliegen.
	the dictionary	het woordenboek