Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	seventy-six (76)	zesenzeventig
	the largest city	de grootste stad
	to go on holiday	op vakantie gaan
	Mary is gorgeous.	Maria is prachtig.
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	Tom wanted to get back home.	Tom wilde naar huis komen.
	Yanni didn’t have a phone.	Yanni had geen telefoon.
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	a little more please	een beetje meer alstublieft
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	By chance, I met her in the street.	Ik kwam haar toevallig op straat tegen.
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	the side	de kant
	front door	voordeur
	this project	dit project
	the project	het project
	sixty-six (66)	zesenzestig