Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I don’t like that shop.	Ik vind de winkel niet leuk.
	Tom has nothing to eat.	Tom heeft niets te eten.
	Those children are also Tom’s.	Deze kinderen zijn ook van Tom.
	I can recommend this book to you.	Ik kan je dit boek aanbevelen.
	nineteen fifty-three (1953)	negentienhonderddrieënvijftig
	Can you recommend a restaurant?	Kun je een restaurant aanbevelen?
	Can you recommend a good restaurant?	Kun je een goed restaurant aanbevelen?
	the wall	de muur
	the wine	de wijn
	the heart	het hart
	red wine	rode wijn
	the train	de trein
	the king	de koning
	the coffee	de koffie
	the street	de straat
	a bit	een beetje
	a little	een beetje
	a red wine	een rode wijn
	the princess	de prinses
	the telephone	de telefoon