Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	one hundred and thirty-eight (138)	honderdachtendertig
	one hundred and thirty-two (132)	honderdtweeëndertig
	one hundred and thirty-three (133)	honderddrieëndertig
	one hundred and thirty-four (134)	honderdvierendertig
	one hundred and thirty-five (135)	honderdvijfendertig
	one hundred and thirty-seven (137)	honderdzevenendertig
	one hundred and thirty-nine (139)	honderdnegenendertig
	the egg	het ei
	half past one	half twee
	half past four	half vijf
	half an hour	een half uur
	2 p.m.	14h
	the girl	het meisje
	for half past seven	voor half acht
	twenty to six	tien over half zes
	twenty to nine	tien over half negen
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	thought the little girl	dacht het kleine meisje
	Which bus should I take then?	Welke bus moet ik dan hebben?
	I think Tom is in his garden.	Ik denk dat Tom in zijn tuin is.