Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the sitting room	de zitkamer
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?
	year after year	jaar na jaar
	the door	de deur
	at ten o’clock	om tien uur
	his name	zijn naam
	her name	haar naam
	the parents	de ouders
	six thousand (6,000)	zesduizend
	thirty-one (31)	eenendertig
	thirty-six (36)	zesendertig
	What’s his name?	Wat is zijn naam?
	What’s her name?	Wat is haar naam?
	eight thousand (8,000)	achtduizend
	ten thousand (10,000)	tienduizend
	three thousand (3,000)	drie duizend
	two thousand (2,000)	tweeduizend
	four thousand (4,000)	vierduizend
	five thousand (5,000)	vijfduizend