Yanni wist wat hij moest doen.
Yanni wist dat zijn familie arm was.
Tegen de avond bereikte het een kleine, armoedige boerenhut; deze was zo bouwvallig, dat zij zelf niet wist, naar welke kant zij zou vallen, en daarom bleef zij maar staan.
Het arme eendje wist niet, hoe het zich zou wenden of keren
Het arme beest wist niet, hoe die vogels heetten, ook niet, waar zij naar toe vlogen
Ze wist niet wat ze hier zou kunnen doen.
Nu nam de prins haar tot vrouw; want nu wist hij, dat hij een echte prinses bezat, en de erwt kwam in het kabinet van zeldzaamheden, waarin zij nog te zien is, als niemand haar ten minste gestolen heeft.
Ik wou dat iedereen dit wist.
ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
Ik dacht dat je dat wist.
Ik wist dat je het ging verprutsen.
Ik wist wel dat je zou komen.
ik wist
Ik wist niet dat je zo goed kon koken.
Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
Ik wist niet dat Mary jouw kleindochter was.
Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
Ik wist niet dat Tom geen Frans kon spreken.
Ik wist niet dat Tom en John jouw broers waren?