"it" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I learnt it at school.	Ik heb het op school geleerd.
	I don’t know whether you like her or not.	Ik weet het niet of je van haar houdt of niet.
	She learned it from her parents.	Ze heeft het geleerd van haar ouders.
	I am happy to have lunch with you.	Ik vind het leuk om met u te lunchen.
	I understand a little French, but I can’t speak it.	Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.
	does he like	vindt hij het leuk
	Are you going to show me?	Ga je het mij laten zien?
	Wïll you show it to me?	Wil je het mij laten zien?
	Is someone going to show it to me?	Zal iemand het mij laten zien?
	I think everyone likes it.	Ik denk dat iedereen het leuk vindt.
	It’s my very own mother.	Het is mijn bloedeigen moeder.
	If today is Friday, tomorrow is Saturday.	Als het vandaag vrijdag is, is het morgen zaterdag.
	If today is Saturday, yesterday was Friday.	Als het vandaag zaterdag is, was het gisteren vrijdag.
	She wants to do it.	Ze wil het doen.
	It’s already summer.	Het is al zomer.
	I am fine, thank you.	Het gaat goed, dank je.
	It is in your interest.	Het is in jouw belang.
	What will the weather be like?	Wat voor weer wordt het?
	I am very well, thank you.	Het gaat heel goed, dank u.
	Why don’t we do it now?	Waarom doen we het nu niet?