"in" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He spends too much money.	Hij heeft een gat in zijn hand.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	They are in the living room.	Ze zijn in de woonkamer.
	the man in the street	de man in de straat
	Tom lives in the heart of the city.	Tom woont in het hart van de stad.
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.
	You’re in Paris?	Ben je in Parijs?
	Tom is working in Boston.	Tom werkt in Boston.
	My book is in the room.	Mijn boek ligt in de kamer.
	What did she buy at the shop?	Wat heeft ze in de winkel gekocht?
	Heaven knows what there was in the bed!	De hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!
	We’re going to a restaurant in town.	We gaan naar een restaurant in de stad.
	She lives in this village.	Ze woont in dit dorp.
	Just like everyone in the Netherlands.	Net als iedereen in Nederland.
	I’ve been living in the Netherlands for three years.	Ik woon al drie jaar in Nederland.
	How often have you been in the Netherlands?	Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
	in function of	i.f.v.
	It was nice in Boston.	Het was leuk in Boston.
	Why were you late for class?	Waarom was je te laat in de les?
	My mother is in the kitchen.	Mijn moeder staat in de keuken.