"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I ate some cheese.	Ik at wat kaas.
	I like to work.	Ik werk graag.
	I’m injured.	Ik ben gewond.
	I can’t smoke.	Ik kan niet roken.
	I like you.	Ik vind je aardig.
	I can’t play the piano.	Ik speel geen piano.
	I do not play the piano.	Ik speel geen piano.
	Am I in love?	Ben ik verliefd?
	I’m not working today.	Ik werk vandaag niet.
	I like to play the piano.	Ik speel graag piano.
	I never wash the windows.	Ik was de ramen nooit.
	I worked here.	Ik heb hier gewerkt.
	I’ll call you as soon as I’m done.	Ik bel je zodra ik klaar ben.
	I’ve already paid you.	Ik heb je al betaald.
	I am shearing the sheep.	Ik scheer de schapen.
	I work at the consulate.	Ik werk op het consulaat.
	I understand that he’s angry.	Ik begrijp dat hij boos is.
	I’d be grateful.	Ik zou dankbaar zijn.
	I wasn’t thinking clearly.	Ik dacht niet helder na.
	I resigned.	Ik heb ontslag genomen.