"his" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	His wife is my Italian teacher.	Zijn vrouw is mijn leerkracht Italiaans.
	A fool and his money are soon parted.	Een dwaas en zijn geld worden snel gescheiden.
	His speech caused an uproar.	Zijn toespraak veroorzaakte opschudding.
	On Saturday evening he goes to his favorite pub.	Op zaterdagavond gaat hij naar zijn favoriete kroeg.
	His job requires a lot of responsibility.	Zijn functie vereist veel verantwoordelijkheid.
	Tom isn’t like other boys his age.	Tom is niet zoals andere jongens van zijn leeftijd.
	He goes to work at eight a.m.	Hij gaat om acht uur ’s ochtends naar zijn werk
	his beautiful head	zijn fraaie kop
	He clenched his fist.	Hij balde zijn vuist.
	There is a hole in his sock.	Er zit een gat in zijn sok.
	He had a hole in his sock.	Hij had een gat in zijn sok.
	I’m disgusted by his attitude.	Ik walg van zijn houding.
	His advice is sought after.	Zijn advies is gegeerd.
	to his relief	tot zijn opluchting
	with his bat in his hand	met zijn knuppel in zijn hand
	He has drool on his chin.	Hij heeft kwijl op zijn kin.
	His face glowed with excitement.	Zijn gezicht glom van opwinding.
	His Japanese is almost perfect.	Zijn Japans is vrijwel perfect.
	I find his behaviour disgusting.	Ik vind zijn gedrag walgelijk.
	His son has a talent for music.	Zijn zoon heeft aanleg voor muziek.