Understand spoken Dutch

"him" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Sort descending Status
A lie has no legs.

Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.

Please telephone him.

Bel hem alsjeblieft op.

The children wanted to play with him

De kinderen wilden met hem spelen

The king was furious and sent him to the torture chamber.

De koning was woedend en stuurde hem naar de folterkamer.

his tongue hung out of his mouth, and his eyes shot flames

de tong hing hem uit de bek, en zijn ogen schoten vlammen

these clapped louder than before and carried him strongly from here

deze klapten luider dan vroeger en droegen hem krachtig van daar

They saw him and rushed towards him with clapping wings.

Deze zagen hem en kwamen met klappende vleugels op hem af.

And the other swans bowed before him.

En de andere zwanen bogen zich voor hem.

And the swans swam around him and stroked him with their beaks.

En de zwanen zwommen om hem heen en streelden hem met hun snavels.

The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!”

Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”

It turned its head to put it under his wings; but at the same moment there was a terribly big dog close to the duckling.

Het draaide zijn kop om, om hem onder de vleugels te steken; maar op hetzelfde ogenblik stond er een vreselijk grote hond dicht bij het eendje.

He already would have been happy if the ducks would have accepted him around them

Het zou al blij geweest zijn als de eenden hem maar in haar midden geduld hadden

He realized uneasily that everyone was staring at him.

Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.

He turned his back on me when I needed him most.

Hij keerde me de rug toe wanneer ik hem het meeste nodig had.

How could he ever think to wish to be this pretty himself?

Hoe zou het hem ook in de gedachten komen, te wensen, zelf zo mooi te zijn?

I thought you cared about him.

Ik dacht dat je om hem gaf.

I don’t think your mother likes him.

Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.

I cared about him.

Ik gaf om hem.

I have a car, but I almost never use it.

Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.

I hope Tom doesn’t think that we hate him.

Ik hoop dat Tom niet denkt dat we hem haten.