Understand spoken Dutch

"had (singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
The patient had a seizure. De patiënt had een toeval.
I wish you had called ahead. Ik wou dat je van tevoren had gebeld.
He had already decided that beforehand. Hij had dat van tevoren al besloten.
Although he had no experience, he did well. Hoewel hij geen ervaring had, deed hij het goed.
She had taken beautiful pictures of the animals in the zoo. Zij had prachtige foto’s getrokken van de dieren in de dierentuin.
She laid good eggs, and the woman loved her as if she had been her own child. Zij legde heerlijke eieren, en de vrouw had haar zo lief, alsof zij haar kind was.
The hen had very short legs, so she was called “Miss Shortlegs.” De kip had korte, lage poten, en daarom werd zij juffrouw Kortbeen genoemd
No one had bought any from her the whole day, nor had anyone given her even a penny. Niemand had er de hele dag een van haar gekocht, niemand had haar zelfs een aalmoes gegeven.
No one had bought one from her all day, no one had even given her alms. Niemand had er den heelen dag een van haar gekocht, niemand had haar zelfs een aalmoes gegeven.
He had a hole in his sock. Hij had een gat in zijn sok.
She had nightmares. Ze had nachtmerries.
He had nightmares. Hij had nachtmerries.
I should have been able to handle Tom. Ik had Tom moeten aankunnen.
The construction site had a large crane. De bouwplaats had een grote kraan.
I never imagined meeting you here. Ik had nooit gedacht u hier te zien.
Tom should’ve protected Mary. Tom had Maria moeten beschermen.
The fire had a devastating effect. De brand had een verwoestend effect.
Her little feet she had drawn under her. Haar voetjes had zij naar zich toe getrokken.
She had little experience; nevertheless, she got the job. Ze had weinig ervaring; niettemin kreeg ze de baan.
Tom said that he didn’t think that Mary was hungry. Tom zei dat hij er niet aan gedacht had dat Maria honger had.