Understand spoken Dutch

"had (plural)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
we had We hadden
What were you talking about? (you plural) Waar hadden jullie het over?
when we had the idea toen we het idee hadden
They should have told us that in advance. Ze hadden ons dat van tevoren moeten vertellen.
They guided him throughout the entire project. Ze hadden hem op sleeptouw tijdens het hele project.
“The world is so big!” all the young ones said; because now they had much more space than in the egg. “Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
After the wedding, they had intercourse. Na het huwelijk hadden ze gemeenschap.
He already would have been happy if the ducks would have accepted him around them Het zou al blij geweest zijn als de eenden hem maar in haar midden geduld hadden
All the children had measles. Alle kinderen hadden de mazelen.
we also had a house-elf to iron the laundry wij hadden ook een huis-elf hadden, om de was te strijken
They were bright white and had long, flexible necks: they were swans Zij waren spierwit en hadden lange, buigzame halzen: het waren zwanen
they had only the roof to cover them, through which the wind was howling, although the largest holes had been plugged with straw and rags. boven zich hadden zij slechts het dak, waardoor de wind heenfloot, al mochten de grootste reten ook met stro en lompen dichtgestopt zijn.
We had oysters earlier. We hadden oesters eerder.
The ships had a collision at sea. De schepen hadden een aanvaring op zee.
They could have devoured us alive. Ze hadden ons levend kunnen verslinden.
We needed a tow rope to rescue the caravan. We hadden een sleeptouw nodig om de caravan te redden.
How did you know Tom and Mary were the ones who stole your saxophone? Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?